TENT huis voor hedendaags circus

EERSTE NEDERLANDSE STAAT VAN CIRCUS
door Benjamin Monki Kuitenbrouwer

Nederlandse oorspronkelijke versie, uitgesproken op 26/11/2021 in het Engels
ter gelegenheid van het THIS IS NOT A CIRCUS festival
georganiseerd door TENT en Theater Bellevue in Amsterdam

TEKST Benjamin Monki Kuitenbrouwer (Nederlandse oorspronkelijke versie)
VERTALING Craig Weston & Benjamin Kuitenbrouwer
DOWNLOAD
 



De Staat van het Nederlands Circus uitspreken voelt een beetje als een dreumes evalueren op hun capaciteit in bomen te klimmen. En als het Nederlandse circus een kruipende dreumes is, dan ben ik een stamelende stagiair bij de crèche die er pas net is achter gekomen dat je de temperatuur van het flesje eerst op je eigen pols moet testen. Niet bepaald een autoriteit op het gebied van dreumesen en hun ontwikkeling. Maar ik klim wel graag in bomen.

We zijn als Nederlands circus terecht gekomen in een flinke ballenbak. Vol andere spelertjes en speeltoestellen. Soms lukt het nog niet zo goed om met al die andere kindjes samen te spelen, of simpelweg ervoor te zorgen dat er niemand vanaf de glijbaan bovenop ons landt. Soms is het moeilijk om door alle ballen te bodem van de bak te voelen en soms worden we boos omdat de andere kindjes zoveel groter zijn en allemaal ballen over ons heen gooien. Of zijn we gewoon bang dat er in de kleine pauze geen koekjes en limonade voor ons worden overgelaten. Willen de ouders van het Nederlandse circus hun kind op komen halen bij de uitgang?

Maar we hebben geen ouders. Of althans, we hebben die ouders de rug toegekeerd. In de hoop serieus genomen te worden.

We zijn bij onze caravans en tenten weggetrokken, hebben de warme kampvuren achtergelaten en zijn naar de grote stad verkast.

Wij zijn tussen beton gaan wonen en onder lage plafonds gaan werken. We hebben modder en gras ingeruild voor vlakke vloeren en hebben er matrassen opgelegd om ze weer wat zachter te maken. We hebben de ramen afgeplakt om de pleinen niet te zien waar we vroeger speelden en onze schermen permanent aangehouden om toch nog wat licht te hebben. We hebben alle lichten op bewegingssensors gezet en hebben onszelf met de spanbanden aan ons bed gebonden zodat 's nachts het licht uitbleef. We zijn doodstil midden op podium gaan staan en telkens als per ongeluk het licht aansprong verbaasde het ons dat er toch nog geen publiek in de stoelen zat. We hebben alle dieren losgelaten en zijn zelf in de kooien gaan zitten. We bleven altijd binnen, met de verwarming op 10. Of de airco, afhankelijk van het seizoen. Het lek in de airco werd een morse-code communicatie met de buitenwereld. We hebben beamers gekocht om bomen te projecteren op de afgeplakte ramen en van een oude eenwieler en een kettingzaag maakten we speakers waar we soundscapes op afspeelden met geluiden van de stad die we niet meer hoorden. We hebben vriendjes gemaakt met theater, dans en muziek. Maar niet teveel met muziek want dat deden onze ouders ook. Dus alleen met van die elektronische muziek die onze ouders sowieso kut zouden vinden. We zijn in huis gaan wonen bij performance art en hun vage vriendjes. Dat zal ze leren. We hebben onze oude kleren onder het bed verstopt en zijn alleen maar H&M outfits gaan dragen, om zo min mogelijk op te vallen. We hebben net zo’n Eastpak-rugzak genomen als alle anderen en hebben met zwarte stift van de E een L gemaakt zodat er Lastpak stond. Om te bewijzen dat we heus niet alleen maar gezellig zijn. We deden alles alleen nog in bruin en grijs om te laten zien dat we net zo saai waren als het beton dat ons omringde. We gebruikten alleen nog open wit, het liefst zo recht mogelijk van boven voor harde schaduwen of een beetje van achteren zodat het lekker somber werd en we konden laten zien dat wij het tenminste net zo zwaar hadden als de rest van de wereld. De kleurfilters gaven we bij de eerste de beste Sint Maarten weg aan de deur voor de lampionnetjes van volgend jaar en tegen de kinderen zeiden we dat voortaan alleen nog maar voor volwassenen open deden.

We nodigden iedereen die we tegenkwamen uit voor onze voorstellingen maar lieten in iedere uitverkochte zaal de beste plek middenin leeg voor echt belangrijke mensen. We hebben een artiestennaam aangenomen om maar niet te hoeven toegeven dat we familie hebben, en wie dat dan zouden zijn. We hebben ruzie gemaakt met onze vader die zei dat we af en toe onze moeder moesten bellen. Wij hadden er toch niet voor gekozen hen als ouders te hebben. We zijn gestopt met familie-diners en begonnen met drinken op donderdagavond. We zijn dronken geworden met de buitenfestivals en hebben al op de bar dansend geschreeuwd dat we eigenlijk liever met de theaters hadden geflirt. We hebben de theaters liefdesbrieven gestuurd onder pseudoniemen die we elke 12 maanden veranderden om een nieuwe kans te krijgen.

Lieve groeten, circustheater. Kusjes, het moderne circus. Hartelijke groet, hedendaags circus. Hopelijk tot snel, nieuwe circusvormen.

En toen we in het woordenboek alle pagina's met synoniemen voor 'hedendaags' hadden uitgescheurd en onze ouders nog steeds onze collega's bleken te zijn, bladerden we verder, naar de T, en begonnen we hen maar traditioneel te noemen. Zodat het in ieder geval duidelijk is dat we niet doen wat zij deden. Of eigenlijk: doen. Want daar zit de angel: Het wordt tijd om toe te geven dat we spelers in dezelfde ballenbak zijn. Want ondanks dat ik mijn vader niets verschuldigd ben, bel ik nu toch soms mijn moeder. Of kom ik soms schuchter weer bij het kampvuur zitten, staren we samen in de vlammen en bespreken we dat we in de familie toch allemaal precies dezelfde neus hebben. En ik zou willen pleiten voor dat we in het Nederlandse circusveld iets minder kijken naar of glitter nog wel in de mode is en meer kijken naar hoe onze neuzen hetzelfde zijn.

Ik presenteer me vaak als modern circusmaker. Daarmee zet ik me af tegen mijn spreekwoordelijke ouders van het traditionele circus. Omdat ik denk te weten wat programmeurs en publiek denken als ik zeg dat ik circusartiest ben. En vaak klopt dat ook. Maar de definities modern en traditioneel spelen een machtsspelletje door een zeggenschap over het heden te claimen en te suggereren dat het andere iets van het verleden is. Daarmee ontnemen we de ander de ruimte om zich te ontwikkelen. Een vorm van verbale onderdrukking. Die uiteraard niet verkeerd bedoeld is maar voortkomt uit angst. Angst om geen plek te krijgen of verkeerd begrepen te worden.

Maar het siert ons niet. Het siert ons niet om te zeggen dat we niet zijn zoals zij. Natuurlijk zijn we dat niet en uiteraard zijn er verschillen en uiteindelijk misschien zelfs genres te herkennen. Maar laten we daarbij uitgaan van een positieve definitie in plaats van aan verschillende kanten van het schoolplein boos van de rest weg te kijken omdat wij toch op een veel betere manier anders zijn dan die anderen. Het is zó verleidelijk om in de val te trappen te zeggen dat je circus doet maar NIET in een tent. Of NIET als Cirque du Soleil, NIET met olifanten, of SOWIESO ZONDER clowns. Of als circushuis een circusfestival organiseert dat misschien toch geen circus is…Of chinese pole acrobaat bent maar HEUS GEEN paaldanser.

Ik wil dat we het hebben over wat we wél doen, wat we wél willen. Over wat circus óók is in plaats van wat jouw circus nou juist niet is. Daar heeft iedereen meer aan, lijkt me zo. Ik heb in de afgelopen jaren het geluk gehad veel samen te werken met mensen uit andere velden dan circus. Je weet wel, die vriendjes die ik maakte om mijn ouders boos te maken maar die in de loop van de tijd toch ook echt mijn vrienden zijn geworden…

Dat heeft me grappig genoeg heel veel geleerd over circus. Ten eerste omdat zo'n nieuwe samenwerkingspartner altijd weer het circus zal ontvangen met een verfrissend soort ontzag. Wat altijd confronterend werkt omdat het daarmee vaak voelt alsof ze het circus reduceren tot een kunstje terwijl ik als circusmaker juist verder wil dan dat kunstje. Maar in werkelijkheid is het een zege. Want circus is óók dat kunstje. Of beter gezegd die kunde. En het zou zonde zijn om dat te verloochenen. Ik heb mezelf via dat ontzag van anderen vaak kunnen herinneren aan wat ik als acrobaat óók kan en niet te voorzichtig te zijn om die skills te gebruiken om een publiek in verwondering te brengen. Maar de belangrijkste manier waarop deze samenwerkingen me hebben geleerd over circus is door hun ervaring van iets wat ik alleen maar de circuscultuur kan noemen. Keer op keer hoorde ik van verschillende van die samenwerkers-bezoekers dat ze de circuswereld zo’n warm, open veld vinden. Vaak vond ik dan dat ze overdreven of iets romantiseerden dat ze pas amper kenden. Eerlijk gezegd voelde het vooral een beetje als toen mijn vriendjes vroeger zeiden dat ze het zo leuk vonden bij mij thuis omdat ik zulke leuke ouders had. Waarbij ik dan alleen maar kon denken dat ze vooral iets te aanwezig waren en dat het bij mijn vriendjes altijd zo veel beter opgeruimd was. Maar inmiddels zie ik dat ze gelijk hebben. Het is dan misschien wel niet zo opgeruimd en we hebben het wellicht niet zo ruim als sommige anderen, ik zou het ook niet meer anders willen. Die warme, open cultuur is me veel te veel waard. En die ouders van mij zijn inderdaad heel leuk.

Ik denk dat de tijd voor de makers in ons veld is gekomen om minder bezig te zijn met hoe we verschillend zijn van de anderen binnen het veld en meer met wat ons definieert in die grote cultuurballenbak. Ik zie om me heen een andere manier van werken ontstaan die minder over zichzelf gaat en zich meer tot de wereld verhoudt. Die minder verongelijkt uniek probeert te zijn en een constructievere plek inneemt in onze samenleving. En dat vind ik persoonlijk heel erg tof om te zien. Ik ben een grote liefhebber van hip hop en heb altijd een voorliefde gehad voor het subgenre conscious rap. Dit genre kwam op in de jaren '80 toen veel hip hop vooral een boze uiting was over een onrechtvaardige wereld. Een terechte schreeuw om aandacht. Waar de meeste rap uit die tijd grof en gewelddadig aanvoelde omdat het vooral praatte over hoe dingen waren, probeerde conscious rap te praten over hoe dingen zouden kunnen zijn. Het bood een visie voor de toekomst. Met fantasie, speelsheid en met verhalen. Mijn droom voor circus is dat we op diezelfde manier onze woordenschat uitbreiden. Dat we onze blik openen en onze krachtige discipline gebruiken om iets te zeggen over de wereld en de toekomst.

En vooral dat we plezier krijgen in hoe verschillend we zijn. Dat we elkaars werk vieren en dat we ons op een andere manier tot elkaar gaan verhouden. Ik ga in ieder geval proberen om me vanaf nu alleen nog te definiëren met wat ik wél ben en wél wil. Wat circus voor míj is. Mijn circus is een plek waar hoop bewaard wordt. In deze complexe tijden vind ik het ontzettend belangrijk dat we blijven oefenen in hoop. Niet hoop als terugval basis of passieve houding van het-zal-wel-goed-komen maar de hoop waar salto's van gemaakt zijn.

Ik las laatst de woorden van Edith Eger. Zij overleefde een nazi-concentratiekamp, iets dat enig gewicht in de schaal gooit bij het praten over hoop. Zij schrijft: “We weten nooit wat de toekomst brengt. Hoop is niet de witte verf die we gebruiken om ons lijden te maskeren. Hoop is een investering in nieuwsgierigheid. Een erkenning dat als we nu opgeven, we nooit te zien krijgen wat er hierna gebeurt.” Ik ben vaak bang. Bang dat we opgeven. Bang voor hoe we vergeten in onszelf te geloven, voor de cynische blik op de mens. En mijn circus is een verzet tegen dat cynisme. Er is een onderzoek gedaan onder apen over compassie. Twee apen zitten naast elkaar elk in een eigen kooi. Eén van de apen wordt gepresenteerd met 2 soorten tokens: rode of groene. Als hij de groene kiest, dan krijgen zowel hij als zijn buurman iets te eten. Als hij de rode kiest, krijgt alleen hijzelf te eten. Voor de kiezende aap maakte het dus niets uit. De cynist zal voorspellen dat voor een simpel wezen de keuze dus 50/50 is. Maar de cynist blijkt wereldvreemd te zijn: Aap één koos overwegend de groene tokens. Eten voor iedereen. Als de aap het snapt, kunnen wij het ook.

In een wereld waarin de problemen vaak onmogelijk groot lijken, denk ik dat het belangrijk is dat wij als circusartiesten dingen blijven doen die het publiek zich vantevoren niet kon voorstellen. In de lucht om je eigen as heen draaien, met drie mensen samen hoger dan een huis worden, of op zes meter hoogte eindeloos aan één arm heen en weer slingeren. Net zo lang tot het onmogelijk is om niet meer in de mens te geloven. Want als dat allemaal kan, misschien komen die andere problemen dan ook nog goed? Niet vanzelf maar omdat we het willen en omdat we het kunnen. Dat zie je toch. Edith Eger zegt in haar boek ook: “Hoop is geen afleiding voor de duisternis. Het is een confrontatie met de duisternis. (…) Hoop is de meest gedurfde verbeeldingsdaad die ik ken.” En circus is de meeste gedurfde verbeeldingsdaad die ik ken, die ik kan. Ik kan me geen andere discipline dan circus voorstellen die ik liever in zou zetten als verbeeldingsdaad in het verzet tegen de duisternis. En ik zie ernaar uit dat met jullie allemaal samen te blijven doen.